Weer verder met het essay ‘Een last van brandhout: verlies
en belofte in Friedrich Hölderlins poëie’ van Bart Philipsen uit de bundel
‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
‘Van dat Schwaben wil Hölderlin dus weg. Een groot deel van de hier vertaalde
gedichten zijn niet toevallig op verzen gezette reizen van de verbeelding. De
bestemmingen zijn onder andere de Kaukasus, Griekenland, Oost-Azië, het eiland
Patmos. Het zijn reizen door cultuurhistorische landschappen heen, maar ook
tochten door ruimtes van de menselijke geest, evocaties van archaïsche, antieke
gemeenschappen en visioenen van een toekomstige samenleving. De biografische
realiteit van de dichter zelf is ondertussen een stuk prozaïscher. Zodra
Hölderlin het magisterdiploma op zak heeft, moet er een alternatief voor het
gehate domineesbestaan worden gevonden. Via via komt hij in contact met niemand
minder dan de grote toneelschrijver, filosoof en dichter Friedrich Schiller, die
hem een baantje bezorgt als Hofmeister (privéleraar) bij Charlotte von Kalb, een
grande dame van de toenmalige literaire scene. Der Hofmeister: het is ook de
titel van een berucht theaterstuk van Goethes jeugdvriend Jakob Michael Lenz,
waarin het ellendige bestaan van de privéleraar tot tragische conflicten leidt.
De Hofmeister was een – meestal slecht betaalde – bediende die eigenlijk tot het
dienstpersoneel werd gerekend, maar aan wie wel de opvoeding van de kinderen werd
toevertrouwd.
Op de keper beschouwd bestaat Hölderlins ‘openbare’ leven uit niets anders
dan een aaneenschakeling van dergelijke baantjes. Zijn eerste betrekking wordt
meteen een fiasco: tussen de kleine Henri von Kalb (die allicht niet erg begaafd
was) en de ambitieuze jonge dichter-intellectueel die nogal krampachtig de
hooggestemde ideeën van Jean-Jacques Rousseau probeert toe te passen, botert het
niet. Na een goed jaar wordt het contract verbroken. Hölderlin verruilt het
afgelegen adellijke goed voor een kort verblijf in Jena, waar op dat ogenblik de
filosoof Fichte furore maakt en de jonge intellectuelen een filosofisch
wapenarsenaal voor hun politieke vrijheidsstreven ter hand stelt: de wereld en
dus a fortiori de maatschappij met haar wetten, regels en structuren, is een
product en opgave van het Ik, niet omgekeerd.’ (Bladzijde 13-14) Dit is
fragment 5. Wordt vervolgd.