Weer verder met het essay ‘Een last van brandhout: verlies en
belofte in Friedrich Hölderins poëzie’ van Bart Philipsen uit de bundel ‘De
mooiste van Friedrich Hölderlin’.
‘De wijnstok is uiteraard ook een eminent Bijbels beeld.
Maar belangrijker dan die zo typische vervlechting van Griekse en Bijbelse,
vooral christelijke verwijzingen, is het fragmentarische karakter van het
gedicht. Hölderlin stuit in het gedicht zelf op een cruciaal probleem, dat een
thema zal blijven in de rest van zijn werk. De sleutel van het probleem ligt in
het mythologische beeld van Bacchus’ verwekking en geboorte: Semele, Bacchus’
moeder, wordt tijdens de geboorte door de bliksem van Zeus (Jupiter) verzengd,
omdat ze te ‘zeer begeerde de god te zien’. Zijn de dichters die het volgens
het gedicht ‘past(…)/de straal van de vader zelf met eigen hand/Te
grijpen’, wel zo ‘rein van hart’, zijn ‘schuldeloos onze handen’? Of
zijn ze, net als Semele, te begerig om te zien en te grijpen wat hun niet echt
toekomt? Met welk recht vertolken en duiden dichters de tekens van de tijd zonder
‘valse priester(s) te worden, dat wil zeggen priesters van de eigen navel of
‘woordvoerders’ van ideologieën? Aan dat boeiende dilemma gaat het gedicht
ten gronde. Het eindigt in gestamel en geklaag:’Maar wee mij, als door…// wee
mij…’ De van oorsprong Hongaarse literatuurwetenschapper Peter Szondi heeft
in een mooie analyse aangetoond hoe het kleine maar beroemde gedicht ‘Helft van
het leven’ waarschijnlijk uit die klacht is ontstaan – in het handschrift zie
je hoe het uit het afgebroken langere gedicht groeit (zoals Bacchus/Dionysos uit
het verbrande moederlijf werd gered door Jupiter, die de boreling uit zijn dij
naaide). De verstomming van de dichter wordt een – pregnant geformuleerd – thema
van het nieuwe gedicht dat eindigt in ontstellende kale moderne beelden van
sprakeloosheid en vervreemding:’ De muren staan/sprakeloos koud, inde
wind/knarsen de weerhanen.’
In het voorjaar van 1801 wordt de situatie precair. Hölderlin probeert het nog
eens als Hofmeister, dit keer in Hauptwill, Zwitserland. In april is hij weer
thuis. Ondertussen is de vrede van Lunéville beklonken: een zoveelste (en niet
de laatste) poging om de coalitie-oorlogen te beëindigen.’ (Bladzijde 18-19)
Dit is fragment 10. Wordt vervolgd.