Weer verder met het essay ‘Een last van brandhout: verlies en
belofte in Friedrich Hölderlins poëzie’ van Bart Philipsen uit de bundel
‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
‘Bordeaux was de laatste vluchtpoging. Bij zijn onverwachte terugkeer zien
vrienden en familie een totaal ontredderde, fysiek en geestelijk afgetakelde
Hölderlin. Ongeveer op hetzelfde ogenblik sterft in Frankfurt Susette,
vermoedelijk aan tuberculose. Er is dan definitief iets gebroken. Maar de fysieke
en geestelijke veldslag die Hölderlin lijkt te leveren, gaat gepaard met een
ongekende schrijfwoede, alsof er van binnen een literaire dam gebroken is.
Hölderlin schrijft en herschrijft in de daarop volgende jaren verder aan zijn
grote gezangen en elegieën. De relatie tussen de loop van de geschiedenis en de
aangekondigde, te verwachten epifanie van het goddelijke, wordt steeds complexer,
antagonistischer, soms ook grimmiger. In ‘De Rijn’ en het latere gedicht
‘De Ister’ – allebei poëtische ‘biografieën van een stroom’ – wordt het
geografische parcours niet alleen een mytho-poetische reis door de
cultuurgeschiedenis, het lijkt ook het psychodrama van een halfgod – een wezen
dat zoals de dichter in spreidstand tussen hemel en aarde staat. Zijn wil vecht
zich verbeten een baan door weerstanden heen, wordt verscheurd tussen verlangen
naar de oorsprong en doelgerichtheid, absolute vrijheidsdrang (die tot
zelfvernietiging moet leiden, zie Prometheus) en de noodzaak van onderworpenheid
of beter: maat. Soms duiken herkenbare figuren uit de tekststroom op: Rousseau,
Sokrates, Isaak von Sinclair (aan wie het gedicht is opgedragen). Zij zijn
voorbeelden van ‘halfgoden’ die deze tragiek hebben doorleefd en doorstaan.
Maar voor de dichter wordt het gevecht tegen de ‘oeroude verwarring’ (de
laatste regel van ‘De Rijn’) steeds wanhopiger, de loop der dingen wordt
onleesbaar: ‘Echter, wat hij doet, de stroom/Weet niemand’ (‘De Ister’).
Als de eigen beelden te machtig worden is er nog het vertaalwerk: Pindaros en
Sofokles. De taal van de Griekse meesters, het ritme en de syntaxis van hun
verzen kruipen in Hölderlins vingers. In 1804 slaagt Hölderlin er zelfs in een
bandje met zijn vertalingen van Sofokles’ Antigone en Oidipous, voorzien van
cryptische commentaren, te laten uitgeven.’ (Bladzijde 21-22) Dit is fragment
13. Wordt vervolgd.