Weer verder met een gedicht uit ‘De mooiste van Friedrich
Hölderlin’.
‘Tot de schikgodinnen
Één enkele zomer nog, gun mij, machtigen,
En één enkele herfst, tot mijn gezang gerijpt is,
Opdat mijn hart, verzadigd met
Het zoete spel, dan gedweeër sterft.
De ziel die bij leven haar goddelijk deel
Niet kreeg, vindt ook in de diepe Orcus geen rust:
Zodra mij echter het heilige dat mijn
Hart nu vervult, het gedicht, gelukt is,
Wees welkom dan, o stilte van het schaduwrijk!
Tevreden ben ik, zelfs als mijn snarenspel
Mij niet begeleidt naar onder; één keer
Leefde ik, de goden gelijk. En meer is niet nodig.’
(Bladzijde 31) Dit is fragment 2. Wordt vervolgd.