Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
‘Toen ik een jongen was…
Toen ik een jongen was,
Redde een god mij vaak
Van het geschreeuw en de roede der mensen,
Toen speelde ik veilig en wel
Met de bloemen van het bos,
En de briesjes van de hemel
Speelden met mij.
Zoals jij het hart
Der planten verblijdt,
Wanneer ze naar jou
Hun zachte armen strekken,
Zo heb jij mijn hart verblijd
Vader Helios! en, als Endymion,
Was ik jouw lieveling,
Heilige Luna!
O jullie trouwe,
Vriendelijke goden!
Wisten jullie maar
Hoe mijn ziel van jullie hield!
Toen riep ik jullie nog niet
Bij jullie naam, en jullie
Noemden mij nooit zoals mensen elkaar noemen
Alsof ze elkaar kennen.
Toch kende ik u beter
Dan ik ooit de mensen heb gekend,
Ik begreep de stilte van de ether
Woorden van mensen begreep ik nooit.
Het welluidende ruisende bos
Voedde mij op
En liefhebben leerde ik
Tussen de bloemen.
In de arm van de goden groeide ik op.
(Bladzijde 37-39) Dit is gedicht 6.. Wordt vervolgd.