Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘Vredesviering
Om feestdagen te vieren
Zich tot de mensen heeft gekeerd.
Want lang al was hij te groot om heer der tijden te zijn
En te ver reikte zijn domein, wanneer echter heeft het hem afgemat?
Één keer mag echter een God ook dagelijks werk verkiezen
Zoals stervelingen en delen in eenieders lot.
Het is de wet van het lot, dat ieder zichzelf ontdekt,
Dat, als de stilte weerkeert, er ook een taal is.
Waar echter de geest werkt, zijn ook wij, en twisten over
Wat het beste zou zijn. Dit is, zo dunkt mij, nu het beste,
Wanneer de meester het beeld af heeft en hijzelf gereed is
En daarom stralend uit zijn werkplaats komt,
De stille god der tijden en alleen de wet van liefde,
De schone, evenwicht scheppende, heerst van hier tot de hemel.
Veel heeft van ’s morgens vroeg al,
Sinds wij zijn een gesprek en van elkaar horen,
De mens ontdekt, maar weldra zijn wij gezang.
En het tijdsbeeld, dat de grote geest ontvouwt,
Ligt vóór ons, een teken dat, tussen hem en anderen,
Een verbond bestaat, tussen hem en andere machten.
Niet alleen hij, ook de onverwerkte, de eeuwigen,
Zijn daaraan kenbaar, elk van hen, zoals aan planten
Moeder aarde zich herkent en licht en lucht zich herkennen.
Uiteindelijk toch is, gij heilige machten, voor u
Het liefdesteken, het getuigenis
Dat gij nog bestaat, de feestdag,
De alles vergarende, waarop hemelingen niet
In wonderen geopenbaard zijn en evenmin gezien in onweders,
Waarop echter bij gezang gastvrij onder elkaar’
(Bladzijde 85) dit is gedicht 13, nog 2 bladzijden.