Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
Vredesviering
De gouden vrucht,
Van de stokoude stam
In schuddende stormen gevallen,
Dan echter, als liefste goed, door het heilige lot zelf
Met tedere wapens beschermd, is
De gestalte der hemelingen.
Als de leeuwin hebt gij geklaagd,
O moeder, omdat gij hen,
De kinderen verloren hebt, Natuur.
Want hen ontstal u, al te liefhebbende,
Uw vijand, omdat gij hem welhaast
Als uw eigen zonen aangenomen had,
En de goden met saters samenbracht.
Zo hebt gij veel opgericht
En veel begraven.
Want dat wat gij, zeer krachtige,
Voortijdig,
Naar het licht hebt gebracht, het haat u.
Nu kent gij het, nu laat gij het achter;
Want gaarne gevoelloos rust,
Tot het rijp is, het gruwelijk bedrijvige daar beneden.’
(Bladzijde 89) Dit was gedicht 13. Morgen verder met ‘Brood en wijn’.