Verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
‘Helft van het leven
Met gele peren neigt
En vol van wilde rozen
Het land naar het meer,
Gij lieve zwanen,
En dronken van kussen
Doopt gij het hoofd
In het heilignuchtere water.
Wee mij, waar haal ik, als
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn,
En schaduw van de aarde?
De muren staan
Sprakeloos en koud, in de wind
Knarsen de weerhanen.’
(Bladzijde 107) Dit is gedicht 16. Morgen verder met ‘De schuilhoek van
Hardt’.