Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘Aandenken
Laat iemand nu
Mij de geurige beker reiken,
Vol donker licht,
Opdat ik rust vind; want zoet
Zou onder schaduwen de sluimer zijn.
Het is niet goed
Nergens in de ziel sterfelijke
Gedachten te koesteren. Maar goed is
Een gesprek en te vertellen
Wat het hart vindt, veel te horen
Van dagen der liefde
En van de daden die werden gesteld.
Waar echter zijn de vrienden heen? Bellarmin
Met zijn gezel? Velen
Zijn bang om naar de bron te gaan;
Met name de rijkdom begint
In zee. Zij,
Als schilders brengen zij samen
Het schone der aarde en zij versmaden
Niet de gevleugelde oorlog en niet
Eenzaam te wonen, hele jaren, onder
De ontbladerde mast, waar de nacht niet schittert
Van feesten in steden,
Van snarenspel en aloude dans niet.
Nu echter zijn naar Indië
Vertrokken de mannen,
Daar, bij de kaap in de wind,
Aan wijnbergen waar
De Dordogne afdaalt
En samen met de prachtige
Garonne de stroom
Zeebreed uitmondt. Echter,
De zee neemt en geeft herinnering
En ook de liefde richt onvermoeibaar de ogen,
Wat blijft echter stichten de dichters.’
(Bladzijde 129-131) Dit was gedicht 19. Morgen verder met [De Ister].