Weer verder met ‘Dec mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘[De Ister]
Mij niet, dat hij
Hercules als gast heeft gevraagd,
Van ver glanzend, beneden, bij de Olympos,
Toen hij om schaduw te halen
Van de hete Isthmos kwam,
Want vol moed waren
Zij daar, er is echter nood, terwille van de geesten,
Aan koeling ook. Daarom trok hij liever
Naar de waterbronnen hier en de gele oevers,
Hoog geurend boven, en zwart
Van het dennenwoud, waar in de diepten
Een jager graag wandelen gaat
’s Middags, en de groei hoorbaar is
In de harsige bomen van de Ister,
Die lijkt echter haast
Rugwaarts te lopen en
Ik bedoel, hij zou moeten komen
Uit het oosten.
Veel zou
Daarover te zeggen zijn. En waarom hangt hij
Aan de bergen, recht? De andere,
De Rijn, is zijwaarts
Zijn weg gegaan. Niet voor niets gaan
De stromen over het droge. Maar hoe? Een teken is nodig
Niets ander, klaar en duidelijk, opdat het zon
En maan in zijn gemoed draagt, onscheidbaar,
En vertrekt, dag en nacht ook, en
De hemelingen zich warm voelen met elkaar.
Daarom zijn zij ook
De vreugde van de Hoogste. Want hoe kwam hij
Naar beneden? En als Hertha groen’
(Bladzijde 135) Dit is gedicht 20. Nog 1 bladzijde.