Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘Als uit de verte…
Als uit de verte, nu we gescheiden zijn,
Jij mij nog herkent, als het verleden,
O jij die deel hebt aan mijn lijden,
Iets goeds kan betekenen in jouw ogen,
Vertel me dan, hoe wacht je vriendin je op?
Ginds in de tuinen waar, na een verschrikkelijke,
Donkere tijd wij elkaar gevonden hebben?
Hier aan de stromen van de heilige oerwereld.
Ik moet zeggen, zeker iets goeds lag in
Die blik van je, toen uit de verte jij
Nog één keer vrolijk terugkeek,
Altijd eenzelvige man, met sombere
Trekken. Hoe vlogen de uren voorbij, hoe stil
Was mijn ziel bij de waarheid, dat
Ik zo gescheiden zou zijn van jou?
Ja! Ik gaf het toe, ik was de jouwe.
Werkelijk! Hoe je al het bekende
Me in het geheugen wilt prenten en schrijven
Met brieven, zo vergaat het mij ook, dat
Ik alles zeg van wat voorbij is.
Was het lente? Was het zomer? De nachtegaal
Met zijn zoete zingen leefde met de vogels die
Niet ver waren, in het struikgewas
En met geuren omringden bomen ons.’
(Bladzijde 139-141) Dit is gedicht 21. Nog 1 bladzijde.