Weer verder met ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’.
Verder met
‘Het kerkhof
Gij stille plek, reeds groen van het jonge gras,
Waar man en vrouw ligt, kruisen dicht bijeen staan,
Waar vrienden voor hun laatste afscheid heengaan,
Waar vensters zijn met glanzend, helder glas.
Wanneer het hoge licht des hemels glanst,
Des middags, als de lente daar verblijf zoekt,
Wanneer de natte, grijze wolk daar danst,
Wanneer de dag in schoonheid zacht voorbij spoedt!
Hoe stil toch is het bij die muur zo grauw,
Een boom met vruchten leunt er scheefgezakt,
Ze zijn bedauwd en zwart, de kruin draagt rouw,
De vruchten hangen fraai opeengepakt.
Daar in het kerkje heerst een donkere stilte,
Ook deze nacht betekent het altaar niet veel,
Nog zijn er mooie dingen in de kilte,
Des zomers echter zingen krekels in het struweel.
Misschien dat iemand daar de preek aanhoort,
Terwijl de vrienden samen zijn gebleven
En bij de dode zijn. Diens eigen leven
En geest en vroomheid blijven onverstoord.’
(Bladzijde 147) Dit is gedicht 23. Morgen verder met ‘Griekenland’.