Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderin’ vertaald
door Ad den Besten.
Verder met
‘Aan een verloofde
De tranen van het weerzien, wanneer g’ elkaar
omhelst en o uw ogen, als hij u groet, –
vooruitziend wil ik dit en al wat
liefde betoverend werkt u zingen.
Wel zijt gij, jonge genius! schoon, ook nu
ge eenzaam zijt, en hebt aan uzelf genoeg
en zijt, in eigen geest en lieflijk
hartsgezang bloeiend, der Muzen dochter.
Maar anders is ’t, als zalig nabij uw geest
in ’t oog van wie gij weervond zich blij herkent
en vrediglijk, als in een gouden
wolk, gij opnieuw voor zijn aanschijn wandelt.
Bedenk intussen, dat hem de zon verlicht,
dat, als hij slaapt in ’t veld, hem der liefde ster
troost geeft en moed, en mog’ uw hart de
blijdschap der dagen tot dan bewaren.
En als hij daar is, als de gevleugelden,
de liefdesuren sneller en sneller gaan,
uw bruidsdag wenkt en dronkener de
sterren van ’t hoogste geluk u lichten –
Neen, gij gelieven, neen, ik benijd u niet!
Zoals de bloemen argeloos van het licht,
zo leven graag, van schone beelden
dromende, zalig en arm de dichters.’
(Bladzijde 105) Dit is gedicht 20. Morgen verder met ‘Vroeg in de morgen’.