Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald dor Ad den Besten.
Verder met
‘De Main
nu hun limoengaard draagt, hun granaatboom vol
met purpren appels staat en wie treurden noodt
bij zoete wijn tot labyrinthisch
dansen op ’t ritme van pauk en citer-
Wellicht dat u, o eilanden, eenmaal nog
d’ ontheemde zanger vinden zal, want hij moet
van vreemden altijd voort naar andre
vreemden, en d’aarde, de vrije, zelf moet
tot vaderland hem dienen, zolang hij leeft,
en als hij sterft … Maar nimmer, zo ver ik reis,
zal ik, o schone Main! vergeten
u en uw oevers, zo rijk gezegend.
Gij naamt, o trotse! gastvrij mij bij u op
en bracht weer glans in ’t oog van de vreemdeling
en zacht heenstromende gezangen
leerde ge mij en geruisloos leven.
O rustig met de sterren, gelukkige!
trekt van uw morgen gij tot de avond voort,
uw broeder tegemoet, de Rijn, en
saam met hem neerwaarts naar zee, blijmoedig.’
(Bladzijde 115-117) Dit is gedicht 24. Morgen verder met ‘De tijdgeest’.