Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De tijdgeest
Te lang reeds woedt gij boven mijn hoofd, gehuld
in donkre wolkenflarden, gij god des tijds!
Te woest gaat het hier toe en alles
wankelt en brokkelt tot puin rondom mij.
Ach, als een knaap vaak zie ik ter aarde, zoek
in een spelonk ik redding van u, – o kon
ik blodaard maar een plekje vinden,
allesontwrichter ! waar gij niet rondgaat.
Schenk, Vader, mij de moed om van oog tot oog
u eindelijk t’ ontmoeten, – hebt gij niet met
uw straal mij eens de geest gewekt, ja
heerlijk mij, Vader, in ’t licht geroepen?
Wel kiemt uit jonge druiven ons heil’ge kracht
en ook ontmoet ons sterflijken, waar wij stil
bij lieflijk weer langs ’t bospad wandlen,
vriendlijk een god soms, – almacht’ger echter
wekt gij in jongelingen de reine ziel
en leert de ouden wijsheid; wie slecht is slechts
wordt slechter nog, opdat hij sneller
sterve, wanneer gij hem grijpt, ontwrichter!’
(Bladzijde 119) Dit is gedicht 25. Morgen verder met ‘De dood voor het
vaderland’.