Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Aan prinses Auguste van Homburg
‘ gelauwerd voegen reeds de heroën zich,
de schoon-gerijpte, bij hen; de wijzen ook,
de onzen, zijn het waard, – zij blikken
stil uit de hoogte des levens op ons terneder.
Gering slechts dunkt de dromende zanger zich,
een kind gelijk dat hulploos de snaren roert,
als hem ’t geluk der eedlen, daad en
ernst der geweldigen noopt tot zingen.
Toch adelt uw naam dit mijn gezang; uw feest,
Augusta! mocht ik vieren; mijn roeping is
te roemen ’t hoogste, daartoe gaf de
god mij de taal in het hart, de dank ook.
O mocht met deze vreugdedag ook voor mij
de vreugdetijd beginnen, mocht eindlijk toch
hier in uw hoven mij een lied, o
edele! rijpen, – een lied u waardig.’
(Bladzijde 123) Dit is gedicht 27. Morgen verder met ‘Ga onder, schone zon’.