Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De goden
O stille Aether! steeds als ik leed hebt gij
mijn ziel mij welbewaard en, o Helios!
vaak heeft mijn heftig hart voor uwe
stralen tot dapperheid zich geadeld.
Gij goede goden! arm is wie u niet kent,
nooit komt tot rust de twist in zijn ruw gemoed,
de wereld is hem niets dan nacht en
blijdschap noch zang is aan hem beschoren.
Slechts gij hebt eeuw’ge jeugd, gij bewaart in hem
die u bemint het kind en verhindert zo,
dat ooit in zorg of in verwarring
treurend de genius zou verzinken.’
(Bladzijde 143) Dit is gedicht 32. Morgen verder met ‘Heidelberg’.