Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De Neckar
en van haar godenbeelden begraven zal;
want lang reeds eenzaam staat gij, o ’s werelds trots,
die niet meer is. En o gij schone
Ionische eilanden! waar de zeelucht
de hete oevers koelt en het lauwerwoud
doorsuizelt, als het zonlicht de wijnstok warmt,
ach, waar een gouden herfst van ’t arme
landvolk de zuchten in zang verandert,
als hun granaatboom rijpt, als uit groene nacht
de pomeransen blinken, de mastixboom
druipt van de hars en pauk en cimbel
bij labyrintische dans weerklinken.
O eilanden, wellicht dat mijn goede geest
mij ééns nog tot u brengt, maar ook dan zal ik
u niet ontrouw zijn, Neckar, met uw
lieflijke weiden en wilgebomen.’
(Bladzijde 147-149) Dit is gedicht 34. Morgen verder met ’Thuiskeer’.