Weer verder met ‘Gedichten va Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Thuiskeer
Blij keert de zeeman weer naar de stille stroom
van eilanden ver weg, als hij heeft geoogst;
zo keerd’ ook ik wel thuis, wanneer ik
evenveel schatten als leed geoogst had.
Dierbare oevers die mij hebt gevoed,
stilt gij mijn liefdesleed en belooft ge mij,
o wouden van mijn jeugd, wanneer ik
weerkom, de vrede nog eens van vroeger?
Waar koel de beek mij was met haar golvenspel,
waar ‘k op de stroom de schepen voorbij zag gaan,
daar zal ik spoedig zijn; o bergen
van mijn geboorteland, waar ik binnen
uw grenzen veilig was, en o moederhuis,
waar mij d’omarming van mijn geliefden wacht,
dra zal ik u begroeten, zal ik
ligge’ aan uw borst, dat mijn hart geneze,
o gij die trouw mij bleeft! maar ik weet, ik weet:
der liefde leed geneest niet zo spoedig, ach,
dat wist geen wiegezang, die troostend
sterflijken zingen, mij uit het hart weg.
Want dezen, die ons lenen het hemels vuur,
de goden, schenken ’t heilige leed ons ook.
Zo blijven dit. Een zoon der aarde
schijn ik, tot liefde en leed geboren.’
(Bladzijde 151) Dit is gedicht 35. Morgen verder met ‘Terug naar het
vaderland’.