Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Haar genezing
Wat u ’t liefst is, Natuur, zie, hoe het lijdt, en gij
algenezende, talmt? zijt ge het dan niet meer,
zachte briesje van d’ aether
en gij bronnen van ’t morgenlicht?
Alle bloemen van ’t veld, al de verkwikkende
gouden vruchten van ’t woud hebben genezing niet
voor dit leven, gij goden,
dat gij zelf toch hebt grootgebracht?
- Maar daar ademt en klinkt heilige levenslust
in haar liefelijke woord weer zoals vroeger, daar
straalt weer teder en fris en
jong als vroeger, uw bloem u toe,
o gij heil’ge Natuur, gij die te vaak, te vaak,
als ‘k in treurnis verzonk, lachend mijn twijfelend
hoofd met gaven omkranste,
gij, als vroeger zo jong nu ook!
Als ik oud ben, eenmaal, geef ik aan u, Natuur,
die mij daaglijks verjongt, allesherscheppende,
aan uw vlammen de slakken
en herleef als een ander mens.’
(Bladzijde 157) Dit is gedicht 38. Morgen verder met ‘Het afscheid’.