Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Menons weeklachten om Diotima
9
Zo dan, hemelsen, wil ik u danken en eindelijk ademt
weer des dichters gebed op uit een onbezwaard hart.
En gelijk toen ik saam met haar stond op de zonnige hoogte,
spreekt uit de tempel een god leven-wekkend mij aan.
Leven wil ik dan ook! het is lente, reeds klinkt Apollo’s
zilveren bergen ’t mij toe, als van een heilige harp.
Kom! het was als een droom! genezen immers reeds zijn de
bloedende vleugels; verjongd alom herleeft weer de hoop,
moed om het grote te zoeken, – o veel daarvan is nog over
En wie zo lief heeft gehad, moet tot de hemelsen gaan.’
(Bladzijde 173) Dit is gedicht 42. Morgen verder met dit gedicht.