Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De Archipelagos
Allen leven zij nog, van jaar tot jaar bloeiend, der helden
moeders, de eilanden, en al is ’t ook dat soms, door de afgrond
losgelaten, de vlam der nacht, het onweer beneden,
een der lieflijken greep en stervend zij in uw schoot zonk,
godlijke! gij zijt dezelfde gebleven, immers hoeveel reeds
kwam uit uw diepten op en ging in hun donker ten onder.
Ook de hemelsen, ook de krachten van boven, de stille,
die de heldere dag en zoete sluier en dromen
uit hun volheid van macht van verre doen neerdalen over
’t hoofd der ontvanklijke mensen, ook zij, de oude gespelen,
wonen bij u vanouds en vaak in de scheemrende avond,
als van Asia’s bergen het maanlicht komt en de sterren,
in uw waatren weerspiegeld, zichzelf en elkander ontmoeten
straalt gij van hemelse glans en naar zij wisselen boven,
wiss’len uw wateren ook en in uw liefhebbende boezem
hoort gij hun harmonie, hun broederlijk nachtgezang klinken.
Als al-verheerlijkend dan opnieuw het kind van het Oosten,
zij, de zonne des daags, de wonderdadige, daar is,
zij, die dichtende geeft dat al wie leven hun dagen
iedere morgen weer in gouden dromen beginnen-‘
(Bladzijde 181-183) Dit is gedicht 44. Morgen verder met dit gedicht ‘De
Archipelagos’.