Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Stuttgart
Houdt iets ernstigs u op, bewaar ’t voor de winter, en wilt g’op
vrijersvoeten, – geduld! vrijers begunstigt de mei.
Nu eist iets anders u op, nu kom, vriend, en vier nu naar oude
zede, de edele, vier met mij het feest van de herfst.
Heden telt slechts het vaderland en in ’t feestelijk brandend
offervuur werpt een elk wat hem het eigenste is.
Daarom omspeelt en kranst onze haren de god van ons allen
en onze eigen wil smelt, gelijk paarlen, de wijn.
Dit beduidt ons de dis, de geëerde, wanneer wij, als bijen,
rondom de eikeboom, zitten en zingen tezaam,
dit de klank der bokalen, en hierom ook is ’t dat de wilde
zielen der twistenden ’t koor met elkander verzoent.’
(Bladzijde 197) Dit is gedicht 45. Morgen verder met dit gedicht.