Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald
door Ad den Besten.
Verder met
‘Stuttgart
5
Nu, om ons heen schouwend, wij de machtige vreugde doorwandlen,
vlieden de weg en de dag ons als in dronkenschap heen.
Immers, met heilig lover omkranst, verheft ginds de stad reeds,
de gezegende, zie, lichtend haar priesterlijk hoofd.
Heerlijk staat zij daar opgericht en hoog in de zaal’ ge
purperen wolken houdt zij hemelwaarts wijnstok en spar.
Wees genegen den gast en ook mij, uw zoon, o vorstinne!
Stuttgart, gelukkige, neem vriendlijk de vreemdeling op!
Hebt g’u niet altijd verheugd in zang bij fluiten en snaren,
niet het kinderlijk lied gaarne gehoord, en geduld
dat wij, met wakkere geest, de moeiten een wijle vergaten?
Daarom verheugt gij toch ’t hart van de zangers zozeer.’
(Bladzijde 201) Dit is gedicht 45. Morgen verder met dit gedicht.