Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Aan Landauer
Verheug u! want u is veel goeds beschoren!
Een trouwe ziel is ’t schoonst wat gij bezit;
den vriend een vriend te zijn, zijt gij geboren, –
vandaag bevestigen w’u dit.
En zalig, dat u vrede is gegeven
in eigen huis, en liefd’ en overvloed;
als dag en nacht verdeeld is menig leven, –
gij woont in ’t gouden midden goed.
De zon staat in een hecht gewelf te stralen
voor u en doet uw hoge wijngaard wel,
en ’t in-en-uit van goedren-brengen,-halen
gehoorzaamt godlijk-wijs bestel.
Ook vrouw en kind beschikten u de goden;
en als de gouden wolken boven ’t woud,
zo zijt ook gij om hem, geliefde doden!
gij zaligen, met hem vertrouwd!
Weest met hem! immers wind en wolken jagen
hier over land en huis; maar hoe bewust
van dreiging ook, zijn hart vindt alle dagen
in heilige gedacht’nis rust.
En zie! uit vreugde spreken wij van zorgen,
ernstig gezang verheugt als donkre wijn.
’t Feest loopt ten einde. Elk van ons zal morgen
op eigen smalle paden zijn.’
(Bladzijde 203) Dit is gedicht 46. Morgen verder met ‘De ontslapenen’.