Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Zoals wanneer des zondags…
Nu echter daagt het! Eindlijk zag ik het komen,
en wat ik zag, het heilige zij mijn woord.
Want zij, zij zelf, die ouder dan de tijden
en boven de goden van westen en oosten is,
de Natuur is nu met wapengeklank ontwaakt,
en hoog van d’aether tot diep in de afgrond,
naar vaste wet, gelijk eens, uit heilige chaos verwekt,
voelt nieuw de begeestering zich,
de alles-scheppende, weder.
En zoals vuurgloed glanst in ’t oog van een man,
wanneer hij grote dingen ontwierp,
zo is aan de tekenen nu en de daden der wereld
opnieuw een vuur ontstoken in dichterzielen.
En wat geschiedde, nauwlijks nog gevoeld,
wordt openbaar eerst nu,
en die ons lachend de akker bebouwden,
in knechtsgestalte, zijn herkend,
de alomlevenden, de krachten der goden.’
(Bladzijde 207-209) Dit is gedicht 48. Morgen verder met ‘Zoals wanneer des
zondags…’.