Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
3
‘Thuiskomst
Veel heb ik tot hem gesproken, want wat ook dichters bepeinzen,
wat zij ook zingen, het geldt meestal de englen en hem;
veel heb ik aan hem gevraagd om ’s vaderlands wille, opdat niet
ongevraagd, onverhoeds ons de geest overvalt;
veel ook voor u, die thuis om ’s vaderlands wille bezorgd zijt,
wie de heilige dank lachend nu weerbrengt die vlood,
landgenoten! voor u – intussen wiegde het meer hem
en de roerganger zat rustig en loofde de reis.
Ver in de vlakten van ’t meer was ’t een en al blij pelgrimeren
onder de zeilen en reeds bloeit in de vroegte de stad
licht en lichter ons op, – geleid door de schaduw der Alpen,
veilig loopt binnen en rust nu in de haven het schip.
Warm is het hier aan de oever en open, vriendlijke dalen,
schoon door paden verlicht, lachen groenglinstrend mij aan.
Gaarde rijt zich aan gaarde met glanzend ontluikende knoppen
en het vogellied roept welkom de zwerveling toe.
Alles lijkt weer vertrouwd, de haastige groet in ’t voorbijgaan
lijkt wel een vriendengroet, ieder gezicht lijkt verwant.
(Bladzijde 225) Dit is gedicht 49. Morgen verder met ’Thuiskomst’.