Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Thuiskomst
4
Dit is voorwaar mijn geboorteland, dit het land waar mijn wieg stond;
wat ik zoek is nabij, komt mij alreeds tegemoet.
Niet tevergeefs aan uw poort, de door de golven omruiste,
staat en zoekt als een zoon namen vol liefde voor u,
zangrijke namen, een vergereisd man, o levensblij Lindau!
Dit is een van des lands gastvrije poorten, geliefd
om door naar buiten te trekken, de veelbelovende vert’ in,
waar de wondren zijn, waar het godlijk wild dier
hoog in de vlakten terneer, de Rijn, zich vermetel een baan breekt
en het juichende dal zich aan de rotsen ontwindt, –
o door dit dal langs het licht gebergte naar Como te reizen
of met het meer stroomaf, wandelend zoals de dag!
Maar hoeveel liever zijt ge mij nog, o geheiligde poort, om
huiswaarts te keren, waar ’s lands bloeiende wegen ik ken,
ja, om het schone Neckardal weer te zien en de wouden,
waar volop in het groen ’t heilig geboomte nu staat,
waar de eiken zich graag met berken en beuken verenen
en een bergstadje straks vriendlijk gevangen mij neemt.’
(Bladzijde 225) Dit is gedicht 49. Morgen verder met ’Thuiskomst’.