Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Thuiskomst
5
Daar ontvangen zij mij. O stem van mijn stad, van mijn moeder!
O gij treft mij het hart, wekt weer wat haast was verleerd!
Waarlijk, zij zijn het nog! nog, o geliefden! bloeit in uw ogen
zon en vreugde, het bloeit lichter bijna dan ooit.
Ja, het oude bestaat nog, gedijt en rijpt nog, maar alles
wat er liefheeft en leeft, niets gaf de trouw daar van prijs.
Echter het beste, wat onder de boog der heilige vrede
ligt als een schat, het komt jongen en ouden straks toe.
Dwaasheid is wat ik spreek. Van blijdschap is het. Maar weldra,
als wij samen ’t gewas op de velden gaan zien,
wandelend onder de bloesem, vierend het feest van de lente,
zal ik, geliefden! daarvan veel met u spreken, vol hoop.
Veel immers heb ik gehoord van de grote Vader, te lang reeds
heb ik gezwegen van hem, die de voortsnellende tijd
hoog in den hoge vernieuwt, wiens rijk is boven de bergen.
Kort nog, dan schenkt hij ons weer hemelse gaven en maakt
helderder ons gezang en zendt zijn gedienstige geesten.
Toeft dan niet, englen van ’t jaar! Komt, gij bewarenden ! en,’
(Bladzijde 227) Dit is gedicht 49. Morgen verder met ‘Thuiskomst’.