Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Onder de Alpen gezongen
Heilige onschuld, gij der mensen en der
goden liefste vertrouwde! niets verlangt gij
dan in huis of buiten stil aan der ouden
voeten te zitten,
vol van een steeds tevreden wijsheid, want al
is vol goedheid de man, toch staart hij als een
hert vaak vreemd ten hemel op, maar, o reine,
rein is u alles!
Zie hoe het ruige dier des velds zich graag u
toevertrouwt en u dient, als oudtijds fluistert
’t zwijgend woud zijn raadselspreuken u toe, u
leren de bergen
heilige wetten, en hetgeen de grote
Vader wil, dat wij wereldwijzen eens nog
worden zullen, gij alleen moogt het helder
ons openbaren.
Zo met de hemelsen alleen te zijn, al
gaat het licht ook voorbij, de stroom, de wind, al
ijlt de tijd ook voort, bestendig op hen de
ogen te houden,
zaliger weet en wens ik niet, zolang mij
niet de stroom als een wilg van d’oever neemt en
welbewaard en slapend ik met hem mee moet,
mee met de golven.
Maar des te liever blijft nog hier, wie in zijn
hart het godlijke weet, en wil, zolang ik
mag, ik u, o al gij talen des hemels!
duiden en zingen.’
(Bladzijde 231) Dit is gedicht 51. Morgen verder met ‘Grootvaders portret’.