Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Stem van het volk
Gij waart Gods eigen stem, zo geloofd’ ik eens,
toen ik nog heilig-jong was, en ‘k zeg het nog!
Om onze wijsheid onbekommerd
ruisen toch ook de rivieren, echter
wie mint hen niet? en altijd bewegen zij
mij weer het hart, de haastigen, als ik hoor,
hoe vol verwachting – mijn weg niet, maar
zekerder – zij naar de zee toe snellen.
Want zelfvergeten, al te bereid de wens
der goden te vervullen, neemt gaarne al
wat sterflijk is, wanneer met open
ogen het eenmaal zijn eigen pad koos,
de korte weg terug in ’t heelal; zo stort
de stroom omlaag, hij hunkert naar rust, hem trekt,
hem sleurt, zie, tegen wil en dank, van
rotsklip tot rotsklip, de onbeheerste,’
(Bladzijde 245) Dit is gedicht 56. Morgen verder met dit gedicht ’Stem van het
volk’.