Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald
door Ad den Besten.
Verder met
‘Stem van het volk
zijn nameloos verlangen de afgrond in.
Zo lokt het bandeloz’, en volken ook
grijpt soms de doodsdrift aan en dappre
steden, gestadig het beste zoekend,
van jaar tot jaar zich wijdend aan ’t werk, ook hen
treft soms een heilig einde; de aarde groent
en stil voor de gesternten ligt, een
bidder gelijk, in het zand geworpen,
vrijwillig overwonnen de lange kunst
voor deze onbegreep’nen; hij zelf, de mens,
brak stuk met eigen hand, tot eer der
goden, zijn kostbare werk, de kunst’naar.
Daarom niet minder zijn zij ons toegedaan,
de mens beminnend, naar hen de mens bemint,
en stuiten vaak, opdat hij lang in ’t
licht zich verheugd, de loop des mensen.’
(Bladzijde 245) Dit is gedicht 56. Morgen verder met dit gedicht ’Stem van het
volk’.