Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De blinde zanger
Waar zijt gij, eeuwig-jeugdige, gij die steeds
te rechter tijd mij wekte, waar zijt gij, licht!
Het hart is wakker, maar mij houdt de
nacht in haar heilige ban gevangen.
Hoe vaak heb ik weleer in de schemering
niet naar u uitgekeken, en nooit vergeefs!
nooit ook heeft mij de ochtendbries, uw
bode, bedrogen, want altijd kwaamt gij,
kwaamt in uw schoonheid, zegenend al wat leeft,
het oude pad, lief licht! Ach, waar zijt gij nu?
Wel is mijn hart weer wakker, maar mij
houdt de oneindige nacht gebannen.
Eens groenden mij de lanen en lichtten mij,
gelijk mijn eigen ogen, de bloemen op;
niet ver was mij het aangezicht der
mijnen en straalde mij toe en boven’
(Bladzijde 253) Dit is gedicht 58. Morgen verder met dit gedicht ‘De blinde
zanger’.