Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald
door Ad den Besten.
Verder met
‘De blinde zanger
hem na zendt gij uw klanken! ja, met hem leeft
mijn lied en als het water, dat volgt de stroom
waarheen hij wil, zo moet ik voort en
volg ik de zekere op zijn dwaalgang.
Waarheen? waarheen? ik hoor u, o heerlijke!
nu hier, dan daar, de aard’ is vervuld van u.
Waar eindigt gij? en wat, wat is dit
boven de wolken, o, wat geschiedt mij?
Dag! Dag! gij boven stortende wolken! wees
mij welkom! zie mijn oog, hoe het bloeit voor u.
O licht der jeugd! Geluk! daar zijt gij
weder! maar geestlijker vloeit ge neder,
o gouden bron uit heilige kelk! en gij,
o groene bodem, vredige wieg! en gij
huis mijner vaadren! en al wie mij
eenmaal in liefde nabij waart, nadert
en komt, opdat mijn vreugd ook de uwe zij,
komt allen, dat de ziende u zegene!
O neemt, dat ik ’t verdragen kan, dit
leven, het godlijke, van mijn hart weg.’
(Bladzijde 255) Dit is gedicht 58. Morgen verder met ‘De trek’.