Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De trek
Gelukzalig land Stevia, mijn moeder,
ook gij – aan de schonere, uw zuster
Lombarda ginds gelijk –
doorvloeid van honderd beken!
En bomen genoeg, witbloeiend en rose
of donkerder, wild, van diepgroen lover vol,
en Zwitserlands Alpen overschaduwen u,
naburig land; want dicht bij de haard des huizes
woont gij, en hoort, hoe binnen
uit zilveren offerschalen
de bron ruist, uitgeschonken
door reine handen, als, aangeraakt
door warme stralen
kristallen ijs, en, omvergestoten
door ’t zachtjes prikkelend licht,
de sneeuwige bergtop de aard’ overgiet met
het reinste water. Daarom is
de trouw u aangeboren. Moeilijk verlaat
wat dichtbij de oorsprong woont zijn plaats
en uw kinderen, de steden
aan ’t verweg schemerend meer,
aan de weiden van Neckar en Rijn,
zij allen menen, dat nergens
het beter is om te wonen.’
(Bladzijde 257) Dit is gedicht 59. Morgen verder met dit gedicht ‘De trek’.