Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De trek
Ik echter wil naar de Kaukasus toe!
Want heden nog hoord’ in
de luchten ik zeggen:
Als zwaluwen vrij zijn de dichters.
Ook heeft mij immers, toen
ik jonger was, iemand toevertrouwd,
dat eens, voor lange tijd,
de vaderen, het duitse geslacht,
stil meegevoerd door de golven der Donau,
een zomerdag, toen zij
de schaduw zochten, eensklaps
met kindren der zon
aan de Zwarte Zee saamkwamen,
en niet voor niets was die
eenmaal genaamd de gastvrije.
Want, staarden zij eerst bevreemd naar elkaar,
daar naderden d’ anderen reeds; toen zetten ook
de onzen nieuwsgierig zich onder d’ olijfboom.
Doch toen zij beroerden elkaars gewaad
en niemand de vreemde taal
der anderen kon verstaan, zou er wel
een twist zijn ontbrand, indien er niet uit de twijgen
verkoeling was neergedaald,
die vaak een glimlach uitbreidt over
der strijdenden aangezicht, en een wijle zagen
zij stil omhoog, toen reikten zij
elkander in liefde de handen. En weldra’
(Bladzijde 257-259) Dit is gedicht 59. Morgen verder met dit gedicht ‘De
trek’.