Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald door ad den
Besten.
Verder met
‘Cheiron
Doch zo beproeft de god ons. Hoe anders kreeg
het menslijk hart ooit goddelijk onrecht lief?
Zo echter woont hij in ons midden
zichtbaar, en anders is dan de aarde.
Dag! Dag! Nu kunt gij ademen weer, nu drinkt,
gij wilgen aan mijn waatren, der ogen licht;
en rechte stappen zet g’ en, als een
heerser met sporen aan, op uw plaats weer,
dwaalsterre van de dag, zo verschijnt ge mij,
en gij ook, aarde, vredige wieg, en gij,
huis van mijn vaadren, die on-steeds in
roedels gegaan zijt als wilde dieren.
Neem nu een paard en harnas uzelf en neem,
o knaap, de lichte speer op. De waarzegging,
blijft geldig; niet vergeefs, totdat het
tijd is, laat Herakles op zich wachten.’
(Bladzijde 297) Dit is gedicht 61. Morgen verder met ‘Tranen’.