Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Halverwege het leven
Met rijpe peren neigt zich
en vol met wilde rozen
het land naar het meer,
gij lieflijke zwanen,
en dronken van kussen
doopt ge het hoofd
in ’t heilignuchtere water.
Wee mij, waar neem ik, nu
het winter wordt, de bloemen, en waar
de zonneschijn
en schaduw der aarde?
De muren staan
zwijgend en koud, in de wind
knersen de weerhanen.’
(Bladzijde 309) Dit is gedicht 67. Morgen verder met ‘Leef-tijden’.