Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 1
‘In zijn tijd op het Stift in Tübingen heeft hij ooit een sociaal lagere
hulponderwijzer de hoed van het hoofd
geslagen, omdat deze had geweigerd als eerste zijn hoed af te nemen, zoals hij
aan zijn stand verplicht
was geweest. Friedrich Hölderlin had een groot gevoel van eigenwaarde.
Op het uitgestrekte, zowel stads als agrarisch aandoende landgoed Schweizerhof
beleefde Friedrich kinder-
jaren waaraan hij later graag terugdacht, een plek van ‘knapenvreugde, uren
spelen en vredig glimlachen’
(geciteerd naar Chronik, 14). Terugblikkend zag hij zichzelf, bijvoorbeeld in het
versconcept van ‘Hyperion’,
als dromerige knaap, die door zijn speelkameraadjes telkens weer naar de
werkelijkheid moest worden
teruggehaald:
‘Vaak zag en hoorde ik slechts de helft,
En moest ik rechts afslaan, dan ging ik links,
En moest ik ijlings soms een beker brengen,
Dan bracht ik vaak een mand, en had ik het
Wel goed gehoord, dan waren nog voordat
Gedaan was wat ik moest, mijn volk’ren
Voor mij aangetreden me te raden, en vijanden
Om opnieuw me tot een veldslag uit te dagen,
En bij die grote zorg ontschoot me dan
De kleine […]’
(Bladzijde 17-18) Morgen verder met hoofdstuk 1.