Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdtuk 1
‘Een andere keer schrijft hij:’U moet zich niet inlaten met een geheim
verbond met de pijn en hem niet te genereus
in u laten woelen’ (10 juli 1797; MA II, 660).
Maar vreemd, zijn moeder die onafgebroken over het leven van haar zoon heeft
gewaakt, zal zich er na zijn geestelijke
instorting bijna volledig van distantiëren. Waarschijnlijk heeft zij tussen 1807
en haar dood in 1828 haar zoon nooit in zijn
toren in Tübingen bezocht. In zijn eerste jaren daar werd Hölderlin overvallen
door razernij als iemand hem ook maar
indirect aan familie en bloedverwanten herinnerde.
Hölderlin heeft in zijn tijd als huisleraar weer bij zijn moeder om geld
moeten bedelen. Maar eigenlijk was het zijn eigen
geld waarom hij vroeg. Bij de dood van zijn stiefvader Gok werd de erfenis uit
het eerste huwelijk tussen haar en de kinderen
uit dat huwelijk, Rike en Friederich dus, verdeeld. Halfbroer Karl krijgt in
eerste instantie niets, want in het tweede huwelijk was
er geen geld bij gekomen en Gok zelf had geen vermogen in het huwelijk
ingebracht.’
(Bladzijde 22-23) Morgen verder met dit hoofdstuk 1.