Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 1
‘Die omstandigheid zal Hölderlins verhouding met zijn halfbroer schaden, omdat
die niet mocht gaan studeren
en genoegen moest nemen met een opleiding tot klerk. Karl kwam in opstand tegen
zijn lot en moest zich door
Friedrich in talrijke pedagogisch bedoelde brieven laten troosten. Friedrich
wilde de zes jaar jongere Karl deel laten
nemen aan zijn geesteswereld en Karl zal hem er dankbaar voor zijn, maar hij
begrijpt ook dat het beter is voor zijn
eigen wereld te kiezen. Hij voltrok de wending met alle ernst die in hem was.
Capabel als hij was, maakte hij in zijn
beroep carrière, hij klom op tot domeinraad voor de wijngaarden rond Stuttgart.
Een vooraanstaande positie. Hij werd
beschouwd als de beste kenner van de wijnen van Baden-Württemberg en schreef er
ook een boek over. In 1831 werd
hij in de adelstand verheven. Het was Karl Gok die in de jaren 1820 het
initiatief nam een bundel gedichten van Hölderlin
uit te geven, die door Uhland werd bezorgd. Toen het boek in juni 1825 verscheen,
stuurde Karl Gok het zijn broer toe met
de woorden:’Zo zijn nu de vruchten van je uitmuntende dichtwerk behouden voor
de wereld, en de herinnering aan jou zal
door iedere diepvoelende en ontwikkelde mens steeds worden gekoesterd’ (25 juli
1826; MA II, 960). Een direct antwoord
van Hölderlin is niet bewaard gebleven.’
(Bladzijde 23) Morgen verder met dit hoofdstuk 1.