Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 1
‘Maar toen een bezoeker eens opmerkte dat de gedichten goed waren geredigeerd,
zei Hölderlin geërgerd dat hij
die hulp niet nodig had, hij kon zijn eigen werk het beste zelf redigeren.
Na de dood van zijn moeder in 1828 ontstond er ruzie over de erfenis, omdat
Rike erop aandrong het aandeel
van Friedrich te verminderen, met als motivatie dat de jarenlange
verzorgingskosten het vermogensdeel van haar
broer bijna teniet hadden gedaan. Maar de rechtbank verwierp dat verzoek en
verwees naar een beschikking van
de moeder op grond waarvan er geen kosten mochten worden afgetrokken van het
aandeel van haar zoon, ‘als hij
gehoorzaam blijft”.
Hölderlin was na de dood van zijn moeder, wier vermogen tot 19 000 gulden
(enkele honderdduizenden euro’s)
was aangegroeid, behoorlijk welgesteld, maar daar heeft hij waarschijnlijk amper
iets van gemerkt. Hij was het eigenlijk
al eerder, want bij de verdeling van de erfenis van zijn biologische vader was de
vierjarige Friedrich enkele duizenden guldens
ten deel gevallen, die door de moeder werden belegd in pandbrieven en kredieten,
waarvan de waarde in de loop van de jaren
flink was gestegen.’
(Bladzijde 23-24) Morgen verder met dit hoofdstuk 1.