Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 2
‘De scherpe piëtistische scheiding – enerzijds geestelijk, anderzijds
wereldlijk – werkt bij Hölderlin door, maar
er treedt nu al een karakteristieke verandering op: het zelfbehoud van de ziel
tegen het ‘wereldse’ wordt in
toenemende mate op de poëzie overgedragen. ‘Duizend ideeën voor gedichten’
houden hem bezig, schreef
hij in 1784 vanuit Denkendorf. In die gedichten leefde en woonde hij, daar leidde
hij zijn intellectuele en
voorlopig ook religieuze bestaan, dat hem behoedde voor de eisen van het gewone
leven op die als troosteloos
ervaren plek. Slechts weinig gedichten uit die tijd zijn bewaard gebleven. Daarin
gaat het bijna altijd om toevlucht
zoeken bij de ziel, om het moment van harmonie met zichzelf, meestal in de
beleving van mooie of verheven natuur,
ver van de mensenwereld:’Uit de wereld, waar dolle dwazen spotten/ En op lege
schimmen jagen,/ Vlucht hij naar u
die niet het glinst’rend woelen/ Der ijdele wereld, nee! enkel deugd bemint.’
(MA I, 10)
Na twee jaar Denkendorf en na het behaalde tweede staatsexamen ging Hölderlin
naar de kloosterschool in Maulbronn.’
(Bladzijde 29) Morgen verder met dit hoofdstuk 2.