Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 2.
‘Maar Hölderlin wist niet hoe krachtig Schiller in de ‘Rheinische Thalia’
van 1785 er zelf al de staf over had gebroken.
Hij had zelfkritisch zijn beklag gedaan over het gebrek aan realisme als gevolg
van het tiranniek ingesnoerde leven
op de Karlsschule, alleen de vurige ‘passie voor de dichtkunst’ had voor hem
nog door de beugel gekund. Slechts door
een combinatie van poëtische passie en argeloosheid konden, aldus Schiller, die
levensvreemde ‘gedrochten’ nog
op het toneel verschijnen. ‘Die Räuber’ was het ‘voorbeeld van een
voortbrengsel […] dat in de wereld is gezet door
de tegennatuurlijke bijslaap van subordinatie en genie’ (Schiller v, 855).
Omdat het er in de kloosterschool van Maulbronn
waarschijnlijk even wereldvreemd aan toeging als op de Karlsschule, waren de
leerlingen van Maulbronn vermoedelijk
ook ontvankelijk voor de rebelse ‘gedrochten’ in Schillers fantastische
voortbrengsel.
De tijdgeest van de Sturm und Drang overwon dus de kloostermuren van
Maulbronn.’
(Bladzijde 30) Morgen verder met dit hoofdstuk 2.