Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 2
‘Zijn ‘onbevredigde eerzucht’, waartoe hij zich bekent, heeft alleen
betrekking op zijn dichterschap. Daarop is zijn
hele zelfbesef gegrondvest. De ‘waardige status’ zou pas met zijn
dichterschap bereikt zijn. Als die ‘eerzucht’ niet
bevredigd werd, zou hij met haar ook niet ‘opgewekt, vrolijk en gezond’
worden. Hij zou met zijn ‘klachten over de
wereld’ haar alleen maar tot last zijn. In krachtige bewoordingen waarschuwde
hij haar voor zijn onuitstaanbaarheid
en gaf haar de raad naar een andere en waardigere man om te zien. Ze moest zich
door de gelofte van trouw vooral
niet gebonden voelen. Hij wilde er in elk geval niet de schuld van zijn als ze
haar kansen niet aangreep. En dan beschrijft
hij ook nog eens het tafereel haar aan de zijde van haar toekomstige echtgenoot
te zien – ‘en jullie beider vriend te zijn’
(MA II, 446 – 447).
De teleurgestelde en ook verontwaardigde Louise richtte zich tot Hölderlins
moeder, die op haar beurt haar zoon
verwijten maakte en hem met haar droefenis, zoals gewoonlijk, onder druk
zette.’
(Bladzijde 35) Morgen verder met dit hoofdstuk 2.