Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 3
‘De ontdekking van die geestelijke werelden maakte hem gelukkig. Aan zijn zus
schreef hij:’Luister, Rike! Het
is een wonderlijk iets! Het verlangen om iets te leren kan elk ander verlangen
opslorpen! (MA II, 462)
Het verlangen om iets te leren richtte zich in de eerste plaats op de
filosofie. Volgens het officiële curriculum
moesten de eerste twee jaren van de studie daaraan zijn gewijd. Er werd nu niet
langer, zoals vroeger, lesgegeven
uit leerboeken over een verouderde metafysica, want de ‘revolutie van het
denken’, die de filosofie van Kant had
ontketend, was ook in Tübingen merkbaar. Niet alleen de jonge repetitors waren
erdoor gegrepen; ook hoogleraar
Flatt, de filosofische autoriteit in Tübingen, plaatste Kant in het middelpunt
van zijn onderwijs, zij het aanvankelijk met
kritisch voorbehoud.
Hölderlin verdiepte zich zo fanatiek in Kant dat medestudent en vriend
Neuffer hem ervoor waarschuwde de abstracte
Ideeën ‘in het gewaad van de dichtkunst te hullen’. (Hölderlin-Handbuch,
90). Op het einddiploma van Hölderlin staat
de opmerking dat hij de moderne filosofie ‘vooral die van Kant … volhardend
gekoesterd’ heeft (MA II, 579).’
(Bladzijde 41) Morgen verder met dit hoofdstuk 3.