Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 3
‘Hölderlin maakte nader kennis met Kant vanuit de deels nieuwsgierige, deels
angstige verwachting dat van zijn
gebouw van oude overtuigingen, vooral de religieuze, vermoedelijk geen steen op
de andere zou blijven staan.
Inderdaad, na Kants verschijnen was niet alleen voor Hölderlin maar ook
verder in het Duitse geestesleven niets
meer zoals het vroeger was geweest. Kants baanbrekende aanval richtte zich tegen
de speculaties over God en de
wereld, die geen enkele empirische basis kenden. Het ging hem erom de zogenaamde
‘a-priorismen’ van het denken
ter discussie te stellen, de beginselen dus die van oudsher de grondslag vormden
van een metafysica over God, de
schepping en de orde van de wereld en de onsterfelijkheid van de ziel. Kant
erkende weliswaar ook fundamentele
zekerheden – ruimte, tijd, causaliteit – maar hij toonde aan dat ze slechts onze
empirische ervaringen regelen en niet
de basis kunnen zijn voor een metafysica. Dat was de paukenslag die de
kathedralen van de metafysica deed instorten.
Een grote ontluistering. Niettemin worden de geheimen buiten ons nog
geheimzinniger, want we weten nu niet meer
of ruimte en tijd ‘an sich’ eigenlijk wel bestaan.’
(Bladzijde 41-42) Morgen verder met dit hoofdstuk 3.