Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 3
‘’Maar twijfelen we niet juist het meest aan wat we vurig wensen? […] Wie
redt ons uit dat Labyrint? – Christus.
Hij toont door zijn wonderen dat hij wat hij van zichzelf zegt, dat hij God is.
Hij leert ons duidelijk het bestaan van
de godheid en de liefde en de wijsheid en de almacht van de godheid. En hij moet
weten dat er een God is, en wat
God is, want hij is innig verbonden met de godheid. Is God zelf.’ (MA II, 468
ev.)
Het hart heeft andere motieven dan het verstand. Met zijn hart geloofde
Hölderlin nog aan Christus, bekent hij,
geloofde hij aan de godheid van die ene mens, die echt geleefd had en zijn
invloed had uitgeoefend. Een eenmalige
gebeurtenis die niet tot de metafysisch geconstrueerde of rationeel berekenbare
logica van het zijn behoorde, en
daarom voor Hölderlin buiten het bereik van Kants kennistheorie of van
Spinoza’s rationalistische pantheïsme lag.
Waaruit blijkt voor Hölderlin de godheid van die Christus? Die blijkt uit de
‘wonderen’ die hij verricht.’
(Bladzijde 44) Morgen verder met dit hoofdstuk 3.