Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 3
‘Hegel, die al in zijn tijd in het Stift ervan droomt een groot boek over
Jezus en de religie van de liefde te schrijven,
verwierp net als Hölderlin en Schelling de idee van het geloof als mindere
kennis of als onderwerping aan een gezag.
Voor hem is geloof een vrije geest die zich vitaal verbindt met wat geloof wordt.
Zoals geest alleen geest kan kennen,
zo heeft de mens die aan het goddelijke gelooft het goddelijke in zich: ‘In dat
waarin hij gelooft vindt hij zijn eigen natuur
terug, ook al heeft hij niet het bewustzijn dat wat hij gevonden heeft zijn eigen
natuur is. In iedere mens is het licht en het
leven. Hij wordt niet door een licht beschenen, als een donker lichaam waarop
slechts een vreemd schijnsel valt, maar
zijn eigen brandstof raakt in brand en is één eigen vlam.’ (Gecit. naar
Rosenkranz, 58) De uitwerking van het geloof in
Christus is de zelfontbranding van het goddelijke in de mens.’
(Bladzijde 46) Morgen verder met dit hoofdstuk 3.