Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 3
‘ Voor het actuele literaire leven had hij amper aandacht, maar wel voor
actuele politieke gebeurtenissen, bijvoorbeeld
de confrontatie tussen de standen en de hertog. Hij las elke krant die hij in
handen kreeg. Zijn leeshonger was berucht.
Hij gaf bijna al zijn zakgeld uit aan boeken en bezocht meermalen per week de
openbare hertogelijke bibliotheek, waar
hij op zijn eigen houtje talrijke terreinen van de wetenschap voor zichzelf
ontsloot en uitgebreide uittreksels aanlegde,
die hij in een weldoordacht systeem van kladboeken bewaarde. Hij bewaarde die
schrijfmappen, die langzaam tot een
enorme encyclopedie aanzwollen, tot aan het eind van zijn leven. Al als
gymnasiast en ook als bewoner van het Stift
verschafte hij zich hoog aanzien door de zorgvuldigheid en de systematiek van
zijn verzamelwoede op het gebied van
de wetenschap.
De indruk die Hegel op zijn medestudenten maakte, was die van een
kameraadschappelijke, weinig ijdele, bedachtzame,
rustige en wat trage jongen. Zo heeft Hölderlin hem meegemaakt en hij was op hem
gesteld als de tegenvoeter van zijn eigen
onrust. ‘Je bent zo vaak mijn mentor geweest’, schreef hij een paar jaar na
hun tijd in het Stift, ‘als mijn gemoed een domme
jongen van mij maakte’ (MA II, 635).’
(Bladzijde 47) Morgen verder met dit hoofdstuk 3.